Café Cosmopolite in de Stationsstraat is één van de weinige volkscafés die nog overblijven in Menen. Het CC stuurde me erheen om Leonce Germonprez te ontmoeten, een dame die meer dan vijftig jaar café-bazin was in de stad.

Bij het binnenwandelen word ik aan de drempel, of ‘zulle’, vriendelijk begroet door Zouzou, één van de meest geliefde honden van Menen, zo blijkt.


“Leonce is wat ziek”, vertelt Katrien Lescouhier me, de schoondochter van Leonce, die het café vanmorgen openhoudt, “maar ik zal ze opbellen”. Na een kort gesprek aan telefoon blijkt dat Leonce ons binnen een klein half uur zal vervoegen.

(Katrien Lescouhier achter de toog van de Cosmopolite)

Katrien nam, na het overlijden van “Wattje”, de man van Leonce, samen met haar man Lorenzo Naert ‘de Cosmopolite’ over. Een deel van het oude cliënteel namen ze mee over, maar ’s avonds komen er ook nieuwe klanten voor de muziek. Vooral blues, gezien dat de muzikale voorkeur van Lorenzo is. Ze pasten samen de inrichting van het café ook wat aan, met o.a. platenhoezen uit de collectie van Lorenzo.

Wanneer ik haar mening vraag over Menen, komt ze terecht op wat ik ondertussen al regelmatig opving: dat het nogal een vuile stad is, en het feit dat het een grensstad is, de nodige problemen met zich meebrengt.

Ondertussen komt Leonce binnengewandeld en verhuis ik van de toog naar een tafel, waar ze, na het bestellen van een koffie met een “klutske”, me graag te woord staat.

(Leonce Germonprez in café Cosmopolite)

Leonce werd geboren in deelgemeente Lauwe en verhuisde op haar 15 naar Menen om er dienstmeid te worden bij ‘de Kapelles’, één van de rijkste families van de stad.
Als inslapende meid leerde ze naast de Franse taal, ook het omgaan met een budget, en koken. “De jeugd van vandaag zou het niet meer kunnen op hun vijftien”, zegt ze.

In ’65 nam ze café De Witte Zwaan over in ‘de rode campagne’, een gehucht in Menen, waar ze bijna dertig jaar bazin was. In ’94 nam ze de Cosmopolite over van ‘de schmikke’ Marcel, dat ze, ook samen met haar man, meer dan twintig jaar runde.

Vroeger zaten er tijdens de week hoofdzakelijk mannen in het café. In de sociale wijk waar ‘De Witte Zwaan’ gelegen was, kon je alleen een huis krijgen als je minstens drie kinderen had. De vrouwen, die in die tijd dus vooral voor de kinderen zorgden, kwamen enkel tijdens het weekend.

“Ooit heb ik eens een dronkaard naar huis gewandeld, met zijn fiets in de hand. Toen ik uiteindelijk terug in het café kwam, zat hij daar weer. Hij was terug op zijn fiets gekropen en was me voor! (lacht)”.

Het sociale leven in Menen is er sterk op achteruit gegaan over de jaren heen. Ooit telde Menen meer dan 600 cafés, vandaag zijn ze met moeite op twee handen te tellen. “Tegenwoordig zit iedereen op internet,” zegt ze meewarig.
De Koningstraat, niet ver van de Cosmopolite werd na de eerste wereldoorlog, omwille van de aanwezigheid van een groot aantal bordelen met hoofzakelijk ‘Parisiennes’ (Franse prostituees), “Petit Paris” genoemd. Toen de soldaten terug naar huis trokken, werden het cafés, waardoor er alleen in die straat al 15 à 16 waren, waaronder ‘De Copains’, ‘De Rock&Roll’ en ‘Den Tikki’.

Een commissaris werd uiteindelijk uit Kortrijk afgevaardigd om de cafés één voor één, hoofdzakelijk omwille van problemen met vreemdelingen, te sluiten. De cafébazen werden verplicht om een bordje “Interdit aux Nord-Africains” aan hun raam te hangen indien ze wilden dat de politie, in geval van overlast (eender dewelke), zou interveniëren.

Met veel nieuwkomers, zowel mensen die zich aangetrokken voelen door goedkoop vastgoed, als mensen met een andere origine, lijkt er weinig sociale cohesie te zijn in Menen. Met een versplinterd geloof en het verdwijnen van ontmoetingsplekken, zoals de cafés, zou, zoals deken Lagae al aangaf, de weg inderdaad nog lang kunnen zijn.

(Oud bord dat ophangt in het café)

(1.Leonce, Katrien en Lorenzo in hun café 2.De oude postbode op bezoek 3.Een muurschildering van de plaatselijke schilder Steppe 4. Reclame voor honden)