(Deken Eddy Lagae in de tuin achter zijn woning)
“Op welke manier spreekt men een deken aan?”, vraag ik me af wanneer ik aanbel aan de woning van deken Eddy Lagae. “Sommige mensen zeggen deken, anderen Eddy. Je mag kiezen”, zegt hij vriendelijk bij onze begroeting.
Zowel voor mezelf als voor E.H. Lagae, zo blijkt, is dit geen alledaagse ontmoeting. Ikzelf ben geen godsgelovige en de deken is wat ongemakkelijk omdat hij dacht dat we hoofdzakelijk over kunst zouden praten, hetgeen niet meteen zijn kennisgebied is.
Voor mezelf is het een uitgelezen moment om mijn persoonlijke geloof te toetsen bij een persoon die in God gelooft. “Ik geloof dat ik leef”, zeg ik hem, “Dat we nu, op dit eigenste moment op een planeet zitten die aan een razende snelheid door het universum zweeft. Ik geloof ook dat alles uit energie bestaat. Geen van beiden kan ik echt vatten of waarnemen, maar ik geloof het wel en vind het wonderbaarlijk en mysterieus. Ergens, denk ik persoonlijk, hoewel het een eerder wetenschappelijke benadering is, dat geloven in dat mysterie vergelijkbaar is met een geloof in God”.
“Het is al goed dat je dat mysterie in leven houdt”, antwoordt hij, “en de verwondering die daarmee gepaard gaat. Maar niet alles in het leven kan op een wetenschappelijke manier worden benaderd.”
Wanneer ik de titel van dit project, ‘Nothing But Energy’, noem, zegt hij eerst lacherig dat het wel actueel is, met de aangekondigde energiecrisis vanaf november, en vervolgens sluit hij aan: “De consistentie is liefde. God is liefde. Dat wil niet zeggen dat er alleen goedheid is natuurlijk. Momenteel leeft er veel onzekerheid en angst bijvoorbeeld. We leven ook in een consumptiemaatschappij, waar altijd iets te beleven valt, en wel altijd iets nieuws kan gekocht worden. En mensen tonen dat dan op sociale media, want als je het niet kunt tonen, wie ben je dan?”
Hij ziet de weekend-magazines van de kranten van vandaag nog als louter ‘vrijetijdsmagazines’, waarin het enkel nog gaat over trends en wat er allemaal te doen is qua amusement. “Mensen willen constant dingen doen, alsof ze iets weg te duwen hebben. Altijd maar bezig zijn en plezier maken. Ze willen ook alles nu doen, in één leven. Maar als je gelooft in een bestaan na dit bestaan, kan je misschien wat rustiger leven. Dan is er nog tijd, he. (lacht)”
“Gezien het altijd plezierig moet zijn, heeft het lijden geen plaats meer in onze samenleving. Wanneer er een probleem is, moet dat meteen opgelost worden. Mensen gaan vandaag veel sneller naar een psycholoog of psychiater, of laten zich medicatie voorschrijven. Mensen accepteren niet meer dat ook het lijden een onderdeel is van het leven”. Hij verwijst daarbij naar het onderzoek van bekend psychiater Damian Denys.
Deken Lagae komt oorspronkelijk uit Sint-Eloois-Winkel, deelgemeente van Ledegem waar hij opgroeide in een vlassersfamilie. In zijn kantoor hangt een schilderij, van de hand van Els Gheysen eveneens uit Sint-Eloois-Winkel, waarop het roten van het vlas in de Leie wordt afgebeeld.
Hij behaalde een doctoraat in moraaltheologie en studeerde daarnaast ook economie. Na een jaar te hebben lesgegeven in Waregem, werd hij professor aan het Grootseminarie van Brugge waar hij 25 jaar les gaf. Tien jaar geleden volgde hij Hendrik de Leersnijder op als deken van de federatie Menen.
Hij ziet Menen als een ‘melting-pot’ van verschillende culturen en subculturen. Het toenemen van de verschillende culturen in de stad ziet hij als een uitdaging voor de toekomst, en naar zijn aanvoelen “is de weg is nog lang”.
“De uniforme samenleving die er vroeger bestond, is vandaag uit elkaar gespat waardoor er een sterke zoektocht bestaat naar een gemeenschappelijke identiteit”.
Zo zijn er in Menen blijkbaar vier allochtone evangelische gemeenschappen, en een protestantse, die ieder op hun manier hun geloof belijden en vieren.
Toch spreekt hij alvast hoopvol over de lagere scholen in Menen, die vandaag de brandpunten zijn waar al deze culturen samenkomen. Dankzij vrijwilligerswerk van vele ouders, die allerlei activiteiten organiseren, komen de uiteenlopende culturen al wat dichter bij elkaar.
Verrassend is ook zijn visie op de architectuur van Menen. Hij vertelt me dat het stratenplan in de stad bepaald werd door de vestingen. Tussen de vestingen werden kleine, smalle huizen gebouwd met al even lange smalle tuinen. Binnen in deze huizen valt er, omwille van hun lengte, niet veel zonlicht binnen, waardoor er veel mensen in donkere ruimtes leven. Ook de lange tuinen vragen veel onderhoudt, waardoor er veel er wat verloederd bijliggen. Deze manier van leven bepaalt sterk de manier van denken en voelen van de mensen die er gehuisd zijn. De huizen worden ook vaak met goedkope materialen gerenoveerd, waardoor zowel de esthetiek, als de leefbaarheid ervan niet verbetert. Volgens hem een oorzaak van droefgeestigheid bij verschillende mensen in de stad.
Op het einde van ons gesprek, waarna hij me nog snel rondleidt in de St.-Vedastuskerk, wil hij nog kwijt dat de Sint-Franciscuskerk in Menen onttrokken zal worden aan de eredienst. Deze volkse kerk, en publieke ruimte voor bezinning, zal binnenkort een andere invulling krijgen.
(werkje van Marc Chagall – de tien geboden – in de woning van de deken)
(1.Interieur St.Vedastuskerk 2.Schilderij door Adriaan Wulffaert, de H. Vedastus verdrijft een beer, 1827 3.De werken van barmhartigheid 4.Delen van een oud glasraam verwerkt in het nieuwe)